What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Fioretti College Veghel
‹
Return to search
Tekstverbanden (4 mavo)
Lezen
tekstverbanden
1 / 27
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
This lesson contains
27 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Lezen
tekstverbanden
Slide 1 - Slide
Tekstverband
Een tekstverband geeft aan wat twee zinnen of twee alinea's met elkaar te maken hebben.
Slide 2 - Slide
CHRONOLOGISCH VERBAND
Slide 3 - Slide
Ik heb goed geleerd voor de toets.
Daarna heb ik thee gedronken met mijn vriendin.
De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje
DAARNA
kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er zit namelijk een
tijdsvolgorde
in.
Dit noem je een
CHRONOLOGISCH
verband
Slide 4 - Slide
OPSOMMEND VERBAND
Slide 5 - Slide
Ik heb goed geleerd voor de toets. Ten eerste heb ik woordjes geleerd en de zinnen geoefend. Ook heeft mijn moeder mij overhoord.
De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan de woordjes
EERST, EN en OOK
kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er wordt namelijk iets
opgesomd
.
Dit noem je een
OPSOMMEND
verband
Slide 6 - Slide
TEGENSTELLEND VERBAND
Slide 7 - Slide
Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.
Aan het woordje
MAAR
kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er zit namelijk een
tegenstelling
in.
Dit noem je een
TEGENSTELLEND
verband
Slide 8 - Slide
VOORWAARDELIJK VERBAND
Slide 9 - Slide
Als je vanavond op tijd thuis komt, gaan we morgen samen winkelen.
De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje
ALS
kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er wordt namelijk een
voorwaarde
gesteld.
Dit noem je een
VOORWAARDELIJK
verband
Slide 10 - Slide
TOELICHTEND VERBAND
Slide 11 - Slide
Het hotel is ook geschikt voor jonge kinderen. Denk aan een kinderopvang en een grote speeltuin.
Tussen de zinnen is een verband.
Aan de woorden
DENK AAN
kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er wordt namelijk iets
toegelicht
.
Dit noem je een
TOELICHTEND
verband
Slide 12 - Slide
REDENGEVEND VERBAND
Slide 13 - Slide
Ik wil heel graag een voldoende halen, want dan krijg ik van mijn vader een tientje.
De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje
WANT
kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben.
Er wordt namelijk een
reden
gegeven.
Dit noem je een
REDENGEVEND
verband
Slide 14 - Slide
Nu jullie...
Slide 15 - Slide
Als je besluit om dat skateboard te kopen, kun je niet op vakantie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband
Slide 16 - Quiz
Je kunt niet op vakantie, want je hebt je geld uitgegeven aan een skateboard.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband
Slide 17 - Quiz
Als eerste moet je naar werk gaan zoeken. Daarna kun je gaan sparen.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband
Slide 18 - Quiz
Je moet een vliegticket kopen en je hotel betalen. Bovendien heb je op reis zakgeld nodig.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
voorwaardelijk verband
Slide 19 - Quiz
Vanwege de harde regen ging de voetbalwedstrijd niet door.
A
Tekstverband: opsomming
B
Tekstverband: tegenstelling
C
Tekstverband: chronologisch
D
Tekstverband: reden
Slide 20 - Quiz
Nadat ik gefietst had, pakte ik een lekker glas drinken.
A
Tekstverband: opsomming
B
Tekstverband: tegenstelling
C
Tekstverband: chronologisch
D
Tekstverband: toelichtend
Slide 21 - Quiz
Kortom, alle leerlingen hadden een geslaagde dag.
A
Tekstverband: conclusie
B
Tekstverband: tegenstelling
C
Tekstverband: chronologisch
D
Tekstverband: reden
Slide 22 - Quiz
Signaalwoord ’ook’ verwijst naar het tekstverband:
A
Concluderend tekstverband
B
Tijdsvolgorde tekstverband
C
Redengevend tekstverband
D
Opsommend tekstverband
Slide 23 - Quiz
Signaalwoord ’bijvoorbeeld’ verwijst naar het tekstverband:
A
Samenvattend tekstverband
B
Toelichtend tekstverband
C
Tegenstellend tekstverband
D
Opsommend tekstverband
Slide 24 - Quiz
Signaalwoord ’toch’ verwijst naar het tekstverband:
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
concluderend tekstverband
D
toelichtend tekstverband
Slide 25 - Quiz
Signaalwoord ’echter’ verwijst naar het tekstverband:
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
chronologisch tekstverband
D
redengevend tekstverband
Slide 26 - Quiz
Signaalwoord ’verder’ verwijst naar het tekstverband:
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
chronologisch tekstverband
D
redengevend tekstverband
Slide 27 - Quiz